Maanziek, hoofdstuk I + II

De stemmetjes in mijn hoofd

‘Kom op Mathis, dit kan je niet menen! Ben je echt zo’n watje? Je doet me denken aan mijn grootmoeder. Man, die was pas bang toen ik haar meenam in de waterglijbaan!’ Mijn beste vriend slaat de spijker op zijn kop. Ja, ik ben echt zo’n watje, antwoord ik in gedachten. Is daar iets mis mee?
Het warme water van het bubbelbad prikt in mijn ogen, maar ik blijf Ewan aankijken zonder te knipperen. Vanaf de kunststof bodem dwarrelen duizenden luchtbelletjes omhoog. De manier waarop ze zachtjes langs de zijkant van mijn benen opwaarts bewegen, doet me huiveren. Met een aangename rilling keer ik terug naar het hier en nu. Ik snuif diep en de heerlijke geur van lavendel kruipt in mijn neus. Mijn moment van genot wordt verstoord door Ewan’s gedram.
‘Wil je alsjeblíéft nog één laatste keertje van de waterglijbaan gaan? Voor de allerlaatste keer vandaag? Als je wil, kan ik aan de redder vragen of je zwembandjes mag aandoen.’ Met een zielige blik die maar al te nep is, probeert hij me om te kopen. Dat trucje heeft al vaker gewerkt. Niet toegeven nu, Mathis, prent ik mezelf in.
In tegenstelling tot mijn beste vriend, hou ik helemaal niet van alles wat snel, hoog of gevaarlijk is. Mij doe je geen plezier met een dagje naar het pretpark of een avonturenwandeling, en Ewan weet dat maar al te goed. Hoewel hij al meer dan twaalf jaar mijn beste vriend is en me dus door en door kent, wil hij me koste wat het kost overhalen om een tweede keer mijn leven te wagen in die gestoorde glijbaan.
Aan de rand van het bubbelbad staat Ewan te stuiteren. Hij springt van het ene been op het andere uit puur enthousiasme. Zijn hoofd raakt telkens een van de palmbladeren die het tropische zwembad decoreren. Even verderop staat een stapel houten kratten, met daarnaast een plastic nepkanon. Het piratenthema is rijkelijk uitgestreken over het volledige zwembad. Warm water druppelt uit mijn zwarte haren en een rilling loopt over mijn rug. Ik hou niet van piraten.
Ewan schopt speels met zijn voet in het water, en het opspattende water belandt in mijn gezicht. Met een snelle beweging grijp ik zijn been vast en trek hem onderuit. Schreeuwend belandt hij naast me in het bubbelbad. De mensen die in de andere jacuzzi zitten te genieten, kijken ons vuil aan en maken aanstalten om hun rust elders te gaan zoeken. Ondanks mijn slimme aanval, is Ewan nog niet verslagen.
‘Binnen een uurtje sluit het zwembad en dan moeten we naar huis,’ gaat hij verder. Hij probeert me nog steeds te overreden. ‘En vanaf morgen zitten we weer een jaar lang opgesloten in die kloteschool om onze kostbare tijd te verdoen aan leerstof waar we niks aan hebben. Trouwens, een lekker warm bad heb je thuis ook, maar een supersnelle glijbaan zoals de Moonstruck vind je nergens anders!’ luidt zijn laatste argument. Ergens heeft hij gelijk, dat weet ik ook. Toch voel ik er weinig voor om het heerlijk warme water vaarwel te zeggen en met hem mee te gaan.
Terwijl ik mijn opties overweeg, zie ik hoe Ewan met zijn hand door zijn haar gaat om de perfecte wet look te creëren. Hij kucht zachtjes en gluurt vanuit zijn ooghoek naar enkele meisjes in bikini die voorbijlopen.
‘Hé Mathis, we moeten voortmaken. Ik wil zo meteen nog naar de sportschool om mijn buikspieren te trainen,’ zegt hij luid. Heel subtiel, Ewan. De meisjes, twee blondines en eentje met lichtbruin haar, doen alsof ze hem niet gehoord hebben en nemen plaats in de jacuzzi naast ons. Hoewel ik een vriendin heb die ik heel graag zie, kan ik het niet laten om de meisjes te bestuderen. Ze lijken een beetje ouder dan wij, ik schat ze een jaar of achttien.
‘Mathis?’ zegt Ewan veel te luid. De meisjes lachen en ik keer terug naar het hier en nu, niet wetende wat Ewan me zonet heeft gevraagd. ‘De glijbaan?’ herhaalt hij lachend. Oh ja. Uiteindelijk besef ik dat ik het snelst van zijn aanhoudende gezeur af kom door gewoon mee te gaan naar die idiote glijbaan.
Na nog een laatste keer kopje onder te zijn gegaan in het heerlijke lavendelwater, hijs ik mezelf naar boven. De koele lucht die onverbiddelijk langs mijn lichaam strijkt, doet mijn ontspannen spieren verstijven. Ik zucht geërgerd en zeg: ‘Goed, ik ga mee.’
Juichend springt Ewan in het rond, terwijl ik sta te bibberen van de kou. Mopperend sla ik mijn armen om me heen om het een beetje warmer te krijgen. Dan valt mijn oog op de drie meisjes in de aangrenzende jacuzzi. Twee van hen zitten te praten en giechelen, en genieten met volle teugen van hun waarschijnlijk laatste vakantiedag. Het derde meisje zit een beetje afgezonderd van de rest. Ze doet niet mee aan de vrolijke gesprekken over hun favoriete muziekband, de acteurs die zij het knapst vinden en de leuke jongens die dit schooljaar waarschijnlijk alweer niet in hun klas gaan zitten. Omdat het derde meisje met haar rug naar me toe zit, zie ik haar gezicht niet. Ze neemt haar lichtbruine haren vast en draait ze rond tot een schattig dotje. Daarna doet ze een gifgroen haarrekje rond de hele constructie, zodat het stevig op zijn plaats blijft zitten. Het lijkt een beetje op…
‘Mathis, please?’ Abrupt word ik uit mijn mijmeringen gerukt door Ewan. Oh ja, we gingen iets doen… ons leven riskeren in een stomme glijbaan. Terwijl ik het prikkende chloorwater zo goed en zo kwaad mogelijk uit mijn gezicht veeg en mijn natte haren fatsoeneer, krijg ik een harde duw in mijn rug die me doet wankelen op mijn benen. Ewan kan me nog net op het nippertje bij een arm grijpen en voorkomen dat ik recht op mijn gezicht val.
‘Hé, niet onderuitgaan,’ zegt hij. ‘Hoewel het zwembad er vast heel interessant uit ziet wanneer je op je rug op de tegelvloer ligt.’ Gniffelend kijkt hij achterom.
Verdwaasd schud ik mijn hoofd en probeer te ontdekken wie me zo ruw omver stootte. Mijn blik glijdt over het zwembadcomplex. Een moeder zit met haar baby te spelen in het kinderbad, twee jongetjes glijden gillend van het lachen van een glijbaan naar beneden. Een kale man met een duikbril trekt gestaag baantjes in het olympisch bad. Er is niemand te zien die me geduwd zou kunnen hebben. Vreemd.
‘Ik val niet zomaar om, iemand duwde me,’ verbeter ik. Verbijsterd kijkt Ewan in het rond, op zoek naar de dader. ‘Ik zou je ook een duw geven als ik niet wist wat voor een omvangrijke tientonner je was.’ Met mijn zestig kilo ben ik bijna net zo mager als een regenworm op dieet en mijn beste vriend maakt daar constant grapjes over. ‘Wie doet nu zoiets?’
Voorzichtig stap ik de paar treden naar beneden. Mijn lichaam staat boordevol kippenvel van de kou, elke vierkante centimeter is er mee bedekt. Ik spring de laatste drie treden af en beland naast Ewan. ‘Kom op, het is tijd om ons te amuseren!’
Hij port me in mijn zij en rent zonder om te kijken weg. Onwillig grijnzend volg ik hem, naar de Moonstruck toe. Een halve minuut later staan we allebei naar adem te snakken voor de ingang van de waterglijbaan. Mijn conditie is niet meer wat ze geweest is.
Terwijl we op adem proberen te komen, bestudeer ik de obscure constructie die zich boven me verheft. Zowel de trap als de glijbaan zelf zijn geverfd in felblauw en bloedrood, twee kleuren die ik absoluut niet bij elkaar vind passen. Als vanzelf glijdt mijn blik naar boven, naar de top van de glijbaan. Een onwillekeurige huivering loopt over mijn rug. En het is niet van de kou deze keer, maar wel door de enorme hoogte van het bouwsel. Is dit wel veilig?
Ewan’s stem doorbreekt de bezorgde gedachten die door mijn hoofd razen. ‘Dit wordt leuk!’ Ik zie nog net een stukje lichtblauwe stof op de ronde wenteltrap verdwijnen. Ewan is er vandoor zonder mij. Een laatste keer kijk ik omhoog, naar de tweehonderddrieënvijftig treden die we moeten beklimmen om de top van de Moonstruck te bereiken.
‘Wacht op mij!’ schreeuw ik mijn vriend achterna. Ik leg mijn hand op de bloedrode trapleuning, die vochtig aanvoelt. Een onheilspellend gevoel maakt zich van me meester. Doe het niet, probeert het stemmetje in mijn hoofd nog. Ik lap mijn intuïtie aan mijn laars en begin aan de beklimming. Al snel heb ik Ewan ingehaald. Halverwege de trap botsen we op een muur van mensen. Ze staan te zuchten en te klagen, waarschijnlijk omdat ze zo lang moeten wachten en het niet vooruit gaat.
‘Pff, zo veel volk,’ kreunt Ewan. Hij probeert omhoog te kijken, de mensenmassa voorbij, om te zien of we al bijna bij de ingang zijn. ‘Het is echt niet normaal hoe populair deze waterglijbaan is,’ stelt hij vast. ‘Ik las gisteren op internet dat er elke dag meer dan duizend mensen een ritje maken in de Moonstruck. Alsof het die ene actrice is… hoe heet ze ook weer? Die elke dag iemand anders mee naar huis neemt.’
Ik negeer zijn flauwe grapje. Duizend lijkt me ietwat overdreven, maar dat het hier druk is, daarin heeft hij zeker en vast gelijk. In de rest van het zwembadcomplex is het redelijk rustig, waarschijnlijk doordat iedereen hier staat aan te schuiven. Terwijl ik nadenk over het vreemde groepsgedrag van de menselijke soort, geeft Ewan me alweer een duw in mijn zij. Breed lachend wijst hij naar boven.
‘We zijn er bijna!’ joelt hij uitgelaten. Ik kan er niks aan doen, maar zijn enthousiasme heeft het omgekeerde effect op me.
‘Dat is fijn, zeg,’ mompel ik op een nogal bitsige toon. ‘Zorg je er dan deze keer wél voor dat je niet meteen achter me aan komt, maar wacht tot het licht op groen staat? Zoals je ziet gebeuren er anders ongelukken!’ Toen we vanochtend een andere glijbaan uitprobeerden, kwam hij vlak achter me aan en botste hard tegen mijn arm. Nu duw ik hem mijn rechterelleboog, waarop een gigantische blauwe plek zit, in zijn gezicht. Hij kijkt me met een teleurgestelde blik aan. Laat hem toch. Vergeet niet dat hij één van de weinigen is die bij je bleef na… Ik blokkeer de gedachte en besef dat ik niet zo luid had moeten praten. Na een klopje op zijn brede schouders bied ik mijn oprechte verontschuldigingen aan. ‘Het geeft niet hoor, let deze keer gewoon een beetje beter op, oké?’
Zijn treurige blik verdwijnt en maakt plaats voor een waterig glimlachje. ‘Ja, doe ik. Ik zal net zo goed opletten als toen ik mijn rij-examen voor de brommer deed… en tegen een boom knalde,’ belooft hij. ‘Het wordt vast heel erg leuk!’ Daar heb ik nog mijn twijfels over. Op dat moment weerklinkt er een galmende stem door het zwembadcomplex.
‘Wij vragen graag uw aandacht voor de volgende mededeling. Binnen een kwartiertje starten we met onze spannende piratenzoektocht.’ Om me heen kijkend probeer ik te ontdekken waar de stem vandaan komt, maar ik zie geen enkele luidspreker. Het lijkt alsof de krakende stem rechtstreeks in mijn hoofd zit.
‘Er zijn mooie prijzen te winnen,’ vervolgt de organisator. Iedereen om me heen begint opgewonden te fluisteren. ‘Maar natuurlijk enkel voor de overlevers!’ De stem lacht, een gemene lach die een siddering over mijn rug doet lopen. Alle anderen lachen met hem mee, maar een ijzige kilte in mijn buik probeert me te waarschuwen. Wat had die laatste opmerking te betekenen? Stokstijf blijf ik staan, tot Ewan me alweer een por geeft.
‘Wees niet zo’n bangerik, het was toch maar een grapje van die man? Een grap, Mathis! Ken je dat?’ Met fanatieke pretlichtjes in zijn ogen kijkt hij me aan. Hij grijpt mijn schouders vast en schudt me helemaal door elkaar. Gewillig laat ik hem zijn gang gaan. ‘Denk jij wat ik denk?’ roept hij enthousiast. Ik slaak een gefrustreerde kreun.
‘Nee, maar ik heb wel zo’n vermoeden wat jij denkt.’ En ja hoor, daar gaan we weer.
‘Kom op Mathis, wij gaan die schattenjacht winnen! We zijn een team!’ Smekend kijkt hij me aan. Hoe kan ik ooit aan die blik weerstaan? Rationeel als ik ben, weeg ik de voor- en nadelen van onze deelname af tegen elkaar. Natuurlijk enkel voor de overlevers. De beangstigende woordkeuze van de luidsprekerstem bevalt me helemaal niet, maar mijn oeverloze nieuwsgierigheid krijgt de bovenhand. We zien wel of het leuk is, anders kunnen we er nog altijd mee stoppen.
‘Oké, we doen het,’ geef ik toe. Ewan steekt lachend zijn twee duimen naar me op. We willen niet te laat komen, dus proberen we haastig beneden te raken via de wenteltrap. Achter ons blokkeren andere mensen de weg, en wanneer we hen vriendelijk vragen om plaats te maken, kijken ze ons boos aan.
‘Wij staan hier ook al even te wachten, jongeman,’ zegt een van hen bozig. Er zit niets anders op dan ongeduldig te blijven aanschuiven en via de glijbaan naar de begane grond te gaan.
Eindelijk is het mijn beurt om de zogenaamd leuke en coole glijbaan te betreden. Als ik heel eerlijk ben, associeer ik eerder lugubere woorden als gevaarlijk en dodelijk met het gevoel dat het kolossale bouwsel bij me oproept. Bovenaan de ingang zit een metalen stang, die ik vastgrijp en gebruik om me af te duwen. Hoe sneller het voorbij is, hoe beter.
Het licht springt op groen, en met een rotvaart schiet ik door het duister. De maniak die deze glijbaan heeft ontworpen, heeft ervoor gekozen om geen verlichting aan te brengen om het nóg spannender te maken. Tijdens de hele rit is het dus pikdonker. Ik zie geen hand voor ogen. De huiverige stemming waarin ik ben, wordt enkel maar versterkt.Het duister is zo onvoorspelbaar en mysterieus als een roeibootje op een woeste oceaan.Er is geen lampje om me te beschermen deze keer. Het bloeddorstige monster dat tot nu toe onder mijn bed verstopt zat, ligt op de loer. Op zoek naar een lekker hapje. Er zijn geen lakens waar ik me onder kan verstoppen, er is alleen water en duisternis om me heen. Ik voel de hete adem van de monsters in mijn nek. De blinde paniek die ik als kind vaak voelde, overspoelt me weer. Met mijn ogen stijf dichtgeknepen, ook al heeft dat geen enkele zin, glijd ik verder. Doe niet zo stom, je zit in een glijbaan, wijs ik mezelf terecht. Maar ik glijd verder en de duisternis om me heen blijft.
Het water stroomt alsmaar sneller langs mijn lichaam en wanhopig bid ik dat er een einde komt aan de glijbaan. Op een gegeven moment lijk ik omhoog te glijden in plaats van omlaag. Door mijn dunne zwemshort heen voel ik elke hobbel in het plastic van de baan. Het doet een beetje pijn, want ik heb tenslotte niet zo’n vetlaag als Ewan. Ik ga steeds sneller en terwijl ik afweeg of ik het zou aandurven om te kijken, voel ik opeens een enorme kriebel in mijn buik. Alles staat op zijn kop. Een waterglijbaan met een looping?! Net wanneer ik bedacht heb hoe idioot dat klinkt, is het voorbij.
Met een plons kom ik terecht in het zwembad en ga kopje onder. Zo snel mogelijk peddel ik naar de rand van het zwembad en hijs mezelf omhoog. Even verderop is een trapje, maar daarop zitten twee meisjes te wachten op iemand. Dat trapje kan ik dus niet gebruiken. Zo erg was het toch niet? Het stemmetje in mijn hoofd lacht me uit. Die zwartkijker compleet negerend, hou ik mijn hoofd schuin en schud voorzichtig het water uit mijn oren.
Even later komt Ewan uit de krochten van de diepblauwe buis gevlogen. Hij zwemt naar me toe en hijst zichzelf op de zwembadrand. ‘Een beetje bizar dat we nooit eerder van die piratenzoektocht gehoord hebben,’ bedenkt hij zich. ‘We kwamen vroeger toch regelmatig in het zwembad, samen met de andere jongens? Maar ach…’ Zijn gemompel sterft weg en ik weet waar hij nu aan denkt. Nee, niet over hen beginnen. Alsjeblieft. Snel krabbel ik overeind, een poging om de beklemmende sfeer waarin we dreigen te belanden, te doen verdwijnen.
‘Laten we maar eens gaan kijken of we nog mee kunnen doen met de wedstrijd,’ verzucht ik. Ewan kijkt naar me op en lacht zijn tanden bloot.

De beste overlever

In het midden van het golfslagbad ligt een gigantisch houten piratenschip. Het is prachtig nagemaakt, met een glimmend geschrobd dek en een realistisch uitziende kajuit. In het midden staat een torenhoge mast waarvan de top alleen bereikbaar is via stevige touwnetten. Hij is zó hoog dat hij bijna tot het koepelvormige plafond van het zwembad reikt. Op de voorsteven houdt een halfnaakte zeemeermin de wacht. Wauw, dat is echt vakwerk, analyseert mijn brein. Met een creatieve moeder als de mijne, ben ik getraind om het werk van een kunstenaar te herkennen. En wat we ook gaan doen, dit is gemaakt door een rasechte artiest.
We blijven even staan aan de rand van het zwembad om beter te kunnen kijken. Boven op de mast wappert een zwarte vlag met een doodshoofd erop. Piraten. Een ijskoude gewaarwording kronkelt door mijn lichaam. Mijn ogen fixeren zich op het doodshoofd, ik zie voor me hoe piraten over het dek strompelen met een mes in de hand.
‘Heb je die lianen daar al gezien?’ Ik scheur mijn blik los van het doodshoofd en kijk in de richting die Ewan aanwijst.
‘Hoor jij ook papegaaiengeluiden? Het lijkt wel een theekransje van mijn moeder, al dat gekakel.’ Ook deze keer is mijn vriend niet te stuiten en blijft maar door ratelen over hoe geweldig alles is.
Ondertussen focus ik me op de details van het schip: een wankel uitziend kraaiennest, houten kratten op het bovendek, verschillende kanonnen die net echt lijken. Hoewel het er allemaal prachtig uitziet, wordt het onheilspellende gevoel dat ik dit beter niet zou doen, steeds sterker. Niet flauw doen, Mathis!
‘Hup, erin jij!’ Ewan duwt me het koude water in en springt er dan zelf achteraan. Met een luide plons belandt hij vlak naast me in het golfslagbad. ‘Wie het eerst bij de boot is!’ roept hij, en zwemt met krachtige slagen bij me weg.
Ik zet me af tegen de grond en dankzij mijn trainingen bij de zwemclub vroeger, haal ik hem moeiteloos in. Bijna raak ik de wand van het schip, ik hoor de golven klotsen tegen het hout. Op het laatste moment besluit ik Ewan te laten winnen. Ik houd in en hij slaat als eerste met zijn vuist tegen het houtwerk.
‘Yes, gewonnen!’ Triomfantelijk klimt hij via een touwladder omhoog en hijst zich op het dek. Lachend probeer ik mezelf ook aan de touwen omhoog te trekken, maar ik zwaai hulpeloos van links naar rechts. Ewan ziet dat ik in moeilijkheden zit en buigt zich over de reling van het schip om me een helpende hand toe te steken. Zijn vingers sluiten zich om mijn pols. Dankbaar grijp ik hem vast en laat me naar boven hijsen. Ewan geeft een laatste onzachte ruk aan mijn arm. Ik rol pardoes over de reling en beland op de houten plankenvloer van het schip. Mijn knieën vangen de klap op en drie dunne streepjes bloed verschijnen. Heel erg fijn. Ik rol op mijn zij en vloek binnensmonds. Het is Ewan niet eens opgevallen dat hij me op de grond heeft geflikkerd, hij is veel te druk aan het rondkijken.
‘Whoa, kijk daar, een kist vol levende krabben! Zouden ze die gebruiken voor de broodjes met krabsalade die je hier kan bestellen?’ Snel krabbel ik overeind en word bijna opnieuw omvergelopen. Wie deed dat?! Een stukje verderop zie ik een lichtbruine dot in de menigte verdwijnen. Was dat het meisje uit het bubbelbad? Heeft zij me geduwd? Verdwaasd loop ik achter haar aan om te vragen of er iets aan de hand is, of ik iets verkeerd gedaan heb. Ik schrik van een stevige greep om mijn arm. Ewan trekt me bruusk achteruit.
‘Kom op Mathis, laten we uitzoeken hoe we in dat kraaiennest daarboven kunnen raken. Vanaf daar hebben we vast een prima zicht op wat er onder ons gebeurt.’ Zo gezegd, zo gedaan. Even later zitten we in de nok van de mast. Het wiebelt nogal, maar ik weet absoluut zeker dat we het allerbeste plaatsje van het hele schip hebben. Zelfvoldaan door onze vernuftige inval om hierboven plaats te nemen, hijs ik mezelf nog wat verder omhoog. Dat had ik beter niet gedaan: ik verlies mijn grip op de houten reling en mijn hand schuift weg.
‘Auw! Verdomme!’ Een houtsplinter heeft zich in mijn linkerduim geboord. Vloekend laat ik me terug in het kraaiennest zakken, tot ik me naast Ewan bevind. We zitten op elkaar gepropt als sardientjes in een blik.
‘Ga eens een beetje opzij, ik heb niet…’ Op dat moment gaat het lianengordijn dicht en worden we afgesloten van de rest van het zwembad. Het enige geluid dat ik nog hoor is het klotsende gemurmel van het water. Het licht wordt gedempt tot een dof schemerduister waarin ik Ewan nog amper kan onderscheiden. Het gaat beginnen.
Terwijl mijn ogen stilaan wennen aan de duisternis, klinkt dezelfde krakende stem als daarnet door de luidsprekers. ‘Beste deelnemers, welkom op onze spannende piratenwedstrijd!’ Iedereen is zachtjes aan het fluisteren over wat de opdracht zou kunnen zijn. En wie uiteindelijk die prijs zou krijgen natuurlijk. Beneden rollen de golven meedogenloos tegen de zijkant van het schip.
‘Voor al jullie dappere dekknechten is er maar één voorwaarde die jullie moeten naleven,’ vervolgt de stem. ‘En die regel is dat degene die zich het langst weet staande te houden, de wedstrijd wint.’ Bij die laatste woorden klinkt er gegrinnik over de intercom. Waarom vindt die kerel dat toch zo grappig? ‘Moge de beste overlever winnen!’ Nog een krakend geluid en dan niets meer. Een koude windvlaag doet me rillen en zorgt voor een doodse stilte op het schip. Uit het niets komen er hoge golven opzetten. Ik schrik me een ongeluk wanneer Ewan in het duister vlak naast me begint te fluisteren.
‘Brr, wat een enge vent was dat. Wat zou hij bedoelen met degene die het langst weet te overleven? Krijgen we drie levens, zoals in een computerspelletje?’ Zijn stem sterft weg en het enige wat ik nog hoor zijn de rollende golven die tegen de rand van het schip beuken, en mijn bonzende hartslag die in mijn oren ruist. Voor de zoveelste keer vandaag vertellen de stemmetjes me dat dit niet helemaal in de haak is. Het voelt alsof er iets vreselijks op het punt staat te gebeuren. Boven ons pakken donkere, dreigende wolken zich samen. Wolken? We zijn toch binnen? Verontrust klamp ik me vast aan de houten reling en probeer mezelf te kalmeren.
Op het dek onder ons begint iemand te gillen. Ik kijk naar beneden en zie hoe de beukende golven hoger en hoger worden en over de rand van het schip slaan. Ijskoude golven doorweken alle tieners die daar op een kluitje staan. Ze rennen schreeuwend door elkaar en proberen een schuilplaats te vinden om zich te beschermen tegen het genadeloze water. Opkomende paniek klinkt door in Ewan’s stem, ook al probeert hij die zo goed mogelijk te verbergen.
‘Mathis, wat moeten we nu doen?’ Ik weet dat hij ongerust is, ondanks zijn uiterlijke kalmte. Ik herken de toon van zijn stem, waarin ik de subtiele angst kan horen die ik zelf altijd zo goed weet te verbergen. Ik weet niet wat we moeten doen. De hele situatie waar we ons in bevinden is zo surrealistisch dat mijn hersenen weigeren mee te werken.
‘Zullen we maar gewoon naar de kant proberen te zwemmen?’ stelt hij voor. ‘Ik dacht dat het een léúk spel zou zijn. Dit is meer iets voor kleine kinderen. Piraten, kom op zeg,’ probeert hij zijn ongerustheid te verbergen. ‘We hóéven niet mee te doen met deze schattenjacht…’ Een woeste stormwind blaast mijn haren voor mijn ogen en laat het kraaiennest vervaarlijk wankelen. Het zwembad onder het schip is veranderd in een kolkende zwarte massa, als een woeste zee bij stormweer. Hier komen we niet meer weg, zegt het irritant rationele stemmetje in mijn hoofd. Ik schraap mijn keel.
‘Ja, dat lijkt me een goed…’ Een bliksemflits verlicht de donkere hemel en nog geen halve seconde later teistert de donder mijn trommelvliezen. Angstig klamp ik me vast aan het wankele kraaiennest, een schuilplaats die achteraf gezien toch niet zo perfect was. Als de bliksem nu inslaat…Een tweede donderslag rolt door de lucht.
‘We moeten hier weg!’ Zijn woorden in daden omzettend, kruipt Ewan over de balustrade heen en laat zich naar beneden zakken. Ik doe zo goed mogelijk mijn best om hem te volgen, maar op dat moment boort een derde bliksemschicht zich midden in het scheepsdek. Een oorverdovende knal wordt gevolgd door een verblindende lichtflits. De houten kratten die her en der op het schip stonden, vliegen in de fik en binnen een paar tellen is het hele bovendek veranderd in een vlammenzee. We zitten vast, registreert mijn brein. Door de hoog oplaaiende vlammen kunnen we niet naar beneden. We zijn gedwongen om hier te blijven zitten. Ewan klautert terug naar boven en knijpt hard in mijn bovenarm.
‘Mathis, we zinken!’ schreeuwt hij. Mijn woest bonkende hart blijft een hele seconde stil staan, de adem giert door mijn keel. Ik kijk naar het donkere water en probeer te bevatten wat er gebeurt, hoe het onverbiddelijk dichterbij komt. De bliksem heeft een gat geslagen in de zijkant van het schip en het ijskoude sop loopt razendsnel naar binnen. De ondoordringbare zwarte massa komt recht op ons af.
De vierde blikseminslag treft een houten ton op het dek, die recht in het gezicht van een meisje ontploft. Ze wankelt achteruit terwijl ze haar handen voor haar verbrande gezicht houdt. Het meisje struikelt en valt over de reling van het schip. Haar uitzinnige gekrijs stopt abrupt wanneer ze het kolkende water raakt. Ze is net zo snel tussen de golven verdwenen als een zak chips in Ewan’s buurt.
‘Shit, we raken hier nooit meer weg,’ panikeer ik.
‘Het komt wel goed,’ verzekert Ewan me. Het lijkt alsof hij het meer tegen zichzelf heeft dan tegen mij. Een oorverdovend gebulder teistert mijn trommelvliezen. Het klinkt als een mengeling van een tank die een speeltuin met de grond gelijk maakt en een kudde olifanten die een dorp vol hutjes vertrappelt. Maar wat ik voor me zie gebeuren, is nog veel en veel surrealistischer dan dat. Het is zo absurd dat ik mijn ogen niet geloof. Dit is een droom. Hemeltergend traag gaan ik en Ewan de hoogte in, zittend op het kraaiennest. De zware lucht om ons heen is gevuld met krakende klanken en af en toe het martelende geluid van een donderslag. We gaan steeds hoger en hoger. Kan de boot deze druk wel aan? Mijn gedachte is nog niet voltooid wanneer mijn angst bewaarheid wordt. Het schip breekt in twee stukken, zomaar, alsof het een luciferhoutje is.
Het kolkende water gutst nu razendsnel naar binnen. Het dek loopt helemaal onder en de mensen die zich op lager gelegen oorden bevonden worden meegesleurd door de stroming. Dit is onmogelijk, flitst er door mijn hoofd. We zijn in de filmopname van een tweede Titanic beland. Of eerder in een nachtmerrie. Heel langzaam begint het schip te zakken. Het voordek staat helemaal onder water en trekt het achterdek met zich mee de diepte in. Ewan zorgt ervoor dat mijn catastrofale gedachten in één klap naar een ander probleem verlegd worden.
‘Mathis, doe iets!’ schreeuwt hij. Zijn geroep trekt mijn aandacht en in een glimp zie ik zijn hoofd verdwijnen onder de rand van het platform waarop ik zit. Vermoedelijk verloor hij door de klap zijn evenwicht en nu klampt hij zich zo goed en zo kwaad mogelijk vast aan de mast. Wanhopig probeert hij zich op het wiebelende kraaiennest te hijsen. Doe iets! Ik strek mijn arm over de reling naar hem uit.
‘Snel, grijp mijn hand!’ schreeuw ik hem toe. Ondertussen zakken we alsmaar sneller het water in. ‘Het lukt me niet!’ Ik strek mijn vingers nog een stukje verder uit. Kom op, nog een paar centimeter… Terwijl ik me focus op de vingers van Ewan, zie ik het. Een donkergrijze, rechtopstaande driehoek zwemt in rondjes onder ons. Het is een haaienvin, recht onder Ewan. Mijn hart slaat een slag over.
‘Klim erop!’ gil ik naar mijn beste vriend. Door het schommelen van het schip is hij nog verder naar beneden gezakt en hangt nu ongeveer een meter onder het platform. Dit lukt me nooit, schiet er door mijn hoofd. De bliksemflitsen en donderslagen volgen elkaar nu in sneltempo op.
Het water onder ons is gevuld met haaien die dreigend rondzwemmen en ons hongerig begluren met hun kraaloogjes. Ondertussen is Ewan nog verder weggegleden.
‘Help me!’ schreeuwt hij. Hoe wanhopig graag ik dat ook wil, het lukt me niet om hem vast te grijpen. Het is onmogelijk om mijn arm verder uit te steken dan dit. Zijn trappelende voeten bungelen anderhalve meter boven het kolkende water. Paniekerig kijk ik om me heen, in een poging iets te vinden waarmee ik hem kan redden.
In een flits zie ik haar. Het meisje van het bubbelbad. Ze staat boven op het andere platform, dat zich meer vooraan op het schip bevond, en houdt zich dapper staande op het wiebelende schip. Zelfs vanaf hier kan ik zien dat ze een bloedende schram boven haar linkeroog heeft. Maar dat is niet hetgeen wat me het meest opvalt. Wat me verrast, is het feit dat ze doodstil staat en me aankijkt met haar strakke blik. Ze kijkt niet naar het kolkende water, ze staart naar míj.
Dan hoor ik een afschuwelijk scheurend geluid en een door merg en been gaand gekrijs. Vlug kijk ik naar beneden en zie hoe Ewan vecht voor zijn leven terwijl het bloed uit de diepe wonden in zijn been stroomt. Kwetsuren die zonder twijfel zijn toegebracht door een van de haaien. Een luide schreeuw breidt zich uit vanuit mijn keel, maar ik weet dat het niet mogelijk is om hem te helpen. Het enige wat ik kan doen is toekijken en hopen dat het allemaal een nachtmerrie is. Hoe ben ik hier toch in beland?! We hadden nooit mogen deelnemen aan die domme wedstrijd. We hadden niet naar het zwembad moeten komen. We hadden… De grootste en gemeenste haai springt op uit het water. Zijn reusachtige, vlijmscherpe tanden grijpen Ewan bij zijn middel en trekken hem mee de diepte in.
Een finale donderslag geselt mijn trommelvliezen. Terwijl het geluid van de knal langzaam wegsterft, vallen de haai en Ewan samen omlaag. Recht in een plas felrood bloed die de zwarte kolkende watermassa wat kleur geeft.

Ontwerp een vergelijkbare site met WordPress.com
Aan de slag